CODART, Dutch and Flemish art in museums worldwide

Meesterlijk uitgedrukt: van Goghs prentenverzameling

Van Gogh's print collection Exhibition: 2 April - 29 May 2005

Edward and George Dalziel, London sketches - waiting for the pub to open

Edward Dalziel [1817 – 1905] and George Dalziel [1815 – 1902],
London sketches – Sunday afternoon, 1 pm – Waiting for the public house to open
[in The Graphic 9 [10 januari 1874].
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nr. t146.

From the museum website

De betekenis die de prentkunst voor Vincent van Gogh heeft gehad, kan moeilijk worden overschat. In zijn brieven schreef hij vaak over gravures die hij verzamelde, ruilde en kopieerde. Zijn voorkeuren voor bepaalde prenten en zijn waarderende uitspraken erover zeggen veel over de taak die hij zich als kunstenaar stelde. De verzameling die hij opbouwde in 1882 – 1883, zijn Haagse periode, is nauw verbonden met zijn artistieke aspiraties om als illustrator te gaan werken.

De prenten dienden voor hem verschillende doelen: ze kwamen tegemoet aan zijn gevoel voor schoonheid, leverden kennis omtrent techniek – zoals de kracht van de contouren, het opzetten van een compositie en het uitbeelden van een stemming – en vormden aldus een stimulans voor zijn eigen werk.

In de nalatenschap van de familie bevinden zich ruim 1700 prenten, voornamelijk tijdschriftillustraties, die grotendeels van Van Gogh afkomstig zijn. De onderwerpen van deze reproductiegrafiek weerspiegelen zijn persoonlijke, sociaal geëngageerde voorkeur. Tegelijk zijn het thema’s waarvoor aan het eind van de negentiende eeuw veel aandacht bestond, en die de geïllustreerde tijdschriften domineerden.

Met kunstenaars als Anthon van Rappard en Herman van der Weele wisselde Van Gogh destijds herhaaldelijk zijn ideeĂ«n uit over deze prentkunst. Het elkaar over en weer informeren over interessante prenten – ook aan zijn broer Theo schrijft hij er geregeld over – vormt een vast onderdeel binnen de circa tweehonderd brieven uit deze periode. In de tijdschriften las hij de besprekingen van de zogeheten Black & White-exposities, die hem uitermate nieuwsgierig maakten. Uit alles blijkt dat hij zoveel mogelijk tot zich wilde nemen.

Er lijkt weinig systeem in zijn manier van verzamelen te hebben gezeten, maar wel in de ordening die hij erin aanbracht. Voortdurend was hij op zoek naar reproducties en er moeten heel wat impulsaankopen zijn geweest. Daarbij waren zijn middelen beperkt. Voor een deel werden zijn aankopen bepaald door wat zich aandiende bij de plaatselijke boekverkopers, onder wie Jozef Blok: zij kochten soms veilingrestanten op, of verhandelden tweedehandsboeken, waaronder exemplaren uit de leesbibliotheek. Hij zag dat hij profijt van de bladen kon hebben wanneer hij ooit als tijdschriftillustrator werk mocht vinden.

De belangrijkste tijdschriften waaruit Van Gogh afbeeldingen haalde, waren The Graphic, The Illustrated London News, L’Illustration, Le Monde Illustré, De Hollandsche Illustratie en de Illustrirte Zeitung. Zo knipte hij uit De Hollandsche Illustratie de gravure Een herberg van voddenrapers te Parijs van Auguste André Lançon en schreef er met potlood zelf de titel Rendez-vous des chiffonniers onder. Ook zijn exemplaar van De vier leeftijden van den drinker van Honoré Daumier, waarover hij kaderlijnen trok als hulp om het te kopiëren, komt uit De Hollandsche Illustratie. In 1890 vormde dit blad het uitgangspunt voor het schilderij Drinkende mannen [Chicago, The Art Institute; Ff 667 / jh 1884].

Begin jaren ’80 kocht hij talrijke tijdschriften met prenten, meest houtgravures [door hem abusievelijk ’houtsneden’ genoemd], soms zelfs hele jaargangen. Deze illustraties troffen hem door hun realisme en directheid, en spoorden hem aan zich in die techniek te bekwamen. De grootste aanwinst verwierf hij in Den Haag. Hij onderhandelde ’met iemand die een aantal tijdschriften, uit een leesinrigting afkomstig te koop had. Ik ben besloten die in alle geval te nemen.’ En wanneer hij iets wilde, gebeurde het ook. Hij bemachtigde maar liefst tien jaargangen van The Graphic. Deze 21 zware banden uit de jaren 1870 – 1880 kostten hem ’slechts’ Ć’21, schandekoop in zijn ogen. Toch was de aanschaf een financiĂ«le aderlating voor iemand die permanent de bodem van zijn beurs zag en destijds Ć’12,40 huur per maand moest betalen. [Theo stuurde hem elke maand circa Ć’75, omgerekend zo’n 34 euro.] Vermoedelijk zette Van Rappards eerdere aankoop van een partij tijdschriften hem aan tot deze enorme uitgave.

Als hij na lang aarzelen de tijdschriften heeft versneden, ordent hij de bladen om sneller te kunnen zoeken. Hij plakt de gravures op bruine, groene en grijze vellen, van ruw en iets verstevigd papier, waarop ze nog altijd zitten. Van deze bladen mogen we aannemen dat ze van van hem stammen. Zijn manier van ordenen valt af te lezen aan een lijst die hij Theo in juni 1882 toestuurde, en die hier is tentoongesteld – urenlang moet hij hebben zitten knippen en plakken alvorens hij zijn verzameling op onderwerp, kunstenaar en formaat kon rangschikken. Hij had toen zeker een duizendtal bladen’ in zijn bezit, zoals hij opmerkt.

Behalve over deze grote aankoop lichtte hij Van Rappard ook over andere aanwinsten uitvoerig in. Ze wisselden dubbele bladen uit, bespraken grafische bijzonderheden en onthulden voor welke kunstenaars ze een voorliefde koesterden. Het straatleven, cafébezoek, de werkende klasse op het land of in de industrie: volgens Van Gogh moest een kunstenaar zijn motieven ’in Õt hart van ’t volk’ grijpen. Vandaar dat de serie ’Heads of the People’ in The Graphic hem zo aansprak en hem aanzette iets dergelijks te doen. Het leidde tot reeksen koppen van vissers en weesmannen.

Zijn waardering voor deze grafiek loopt uiteen van de manier van uitvoeren [de expressie], tot het realisme dat eruit spreekt [zodat de betekenis ’aangrijpend’ kan zijn]; van de mate waarin de sociale of christelijke boodschap overkomt [compassie met de medemens kan leiden tot ’ernstig sentiment’], tot de stemming in een landschap; van de verfijndheid in de tekening, tot de technische bekwaamheid van de tekenaar of de graveur. De genoemde aspecten zijn bij beurten bepalend voor zijn smaak, en dat verklaart waarom die zo wisselend kan zijn.

Zijn oordeel is gunstig over prenten wanneer zij ’corps’ hebben, of wanneer er ’ziel’ en ’karakter’ in zit. Andere waarderende woorden zijn ’realistisch’, ’energiek’ en ’trouw’. Voor Van Gogh, die zelf herhaaldelijk op zoek was naar ’het gevoel’, maakte juist het doorvoelde, het typische van de Engelse houtgravures uit.

Niet alleen een brutale karaktertekening [zowel letterlijk als figuurlijk], ook de vereiste poses, waardoor de juiste stemming en sentiment werden bereikt, kwam voor hem samen in Alfred Roll, Grève de mineurs: ’bijna geen details, alles gemasseerd [= als Ă©Ă©n geheel samengebracht] en vereenvoudigd – maar er is veel stijl in. Er is veel expressie en stemming en sentiment in en de bewegingen van de figuren – de verschillende acties – zijn meesterlijk uitgedrukt.’ Deze karakteristiek geeft precies aan waar het voor Van Gogh om draaide: een prent moet vrijmoedig, spontaan, ongepolijst, levensecht Ă©n doorleefd zijn. ’Meesterlijk uitgedrukt’, dan weet zij te overtuigen.

Hoewel hij vaak naar model werkte, verschaften de bladen hem eveneens tekenvoorbeelden en leerden ze hem meer over proporties, anatomie en compositie. Aldus kon hij zich geld besparen. Enerzijds herkende hij zijn eigen streven in zijn voorgangers, anderzijds zocht hij aansluiting bij eerdere oplossingen. De houding van de vrouw met het kind op de schoot, rechtsvoor op Hubert Herkomers Low Lodging House St. Giles’s kan van invloed zijn geweest op zijn tekening Vrouw met kind op schoot [Amsterdam, Van Gogh Museum; f 1067 / jh 356].

De prenten waren behalve een voorbeeld, beslist ook een stimulans om zelf weer aan het werk te gaan. Hij putte er, in zijn eigen woorden, energie’ uit, en ze boden de mogelijkheid om zich tegen bepaalde opvattingen af te zetten. Wat het bijbellezen in zijn jonge jaren voor hem betekende, werd tijdens zijn kunstenaarschap het steeds weer opnieuw doorbladeren van zijn verzameling grafiek, zijn imaginair museum’. Hij schreef aan Van Rappard over The Graphic: ’Bladen als deze vormen m.i. te zamen voor een artist een soort bijbel waar hij nu en dan eens in leest om zich te stemmen. ’Het is goed niet alleen ze te kennen maar eens en voor altijd ze op ’t atelier te hebben dunkt mij.

Tekst: Hans Luijten