CODART, Dutch and Flemish art in museums worldwide

Figuratieve kunst 1910-1950

Figurative art, 1910-50 Exhibition: 2 June 2007 - 1 June 2008

Han Wezelaar, Fat man, terracotta, 1955. Arnhem, Museum of Modern Art (MMKA)

Han Wezelaar (1901-84), Fat man, terracotta, 1955
Arnhem, Museum of Modern Art (MMKA)

N.B. ORIGINALLY SCHEDULED TO CLOSE ON 31 DECEMBER 2007, EXTENDED FIRST UNTIL 31 MARCH 2008 AND THEN TO 1 JUNE 2008

The Museum of Modern Art in Arnhem (MMKA) has always shown special interest in the realistic modes of 20th-century art in the Netherlands. This focus gives the MMKA a character of its own in the Dutch museum world. One major group is formed by the so-called Neorealists of the interbellum. These artists, including figures such as Dick Ket, Johan Mekkink, Edgar Fernhout, Raoul Hynckes, Pyke Koch, Wim Schuhmacher and Carel Willink, are distinguished from the more academic realists among their contemporaries by the personal and modern nature of the reality they present. Johan Mekkink was not only an artist but also a museum man, becoming director of the MMKA in 1969. His acquisitions are of great importance for the museum. This exhibition shows a choice of the Neorealists in the museum collection.

Museum press release, June 2007

Het MMKA stelt binnen zijn verzamelactiviteiten vormen van realisme centraal. De belangrijkste collectiekernen bestaan uit werken die naar de waarneembare werkelijkheid verwijzen. Het MMKA neemt daarmee binnen het Nederlandse museale bestel vanouds een eigen en herkenbare plek in. Een belangrijk ijkpunt is de collectie werken van de zogenaamde neorealisten uit de periode tussen de twee wereldoorlogen. De kunstenaars die daartoe worden gerekend onderscheiden zich van de meer academische realisten doordat zij zochten naar een eigen, doorgaans eigentijdse werkelijkheid.

Vanaf omstreeks 1935 concentreerden de aankopen zich vooral op kunstenaars uit de eigen regio Dick Ket en Johan Mekkink. De laatste werd in de periode van de wederopbouw na de oorlog het toenmalige Gemeentemuseum binnengehaald als adviseur en later als conservator schilder- en beeldhouwkunst. In 1969 werd hij directeur. Mekkinks kennis en zijn professionele contacten waren van groot belang voor de uitbreiding van de collectie met werken van zijn vrienden Ket en Gijs Jacobs van den Hof, een Arnhemse beeldhouwer. Speciaal het oeuvre van Ket werd als uitgangspunt voor het verzamelbeleid beschouwd. Dat was een specifiek en op dat moment tamelijk eigenzinnig standpunt want de andere musea concentreerden zich in die tijd op meer op abstract, cobra, minimal en hun wegbereiders.

Mekkink wist als bruikleen onder andere een omvangrijke collectie topstukken van de door hemzelf en Ket bewonderde jong overleden voorloper Jan Mankes te verwerven, die later definitief voor het museum kon worden verworven. Arnhem kreeg daarmee naast de grootste Ket-collectie de grootste Mankes-collectie en zette zich met tentoonstellingen in Arnhem en elders actief voor de waardering van deze kunstenaars in. Veel aandacht kregen ook geestverwanten als Edgar Fernhout, Raoul Hynckes, Pyke Koch, Wim Schuhmacher en Carel Willink, van wie Mekkink in de eerste naoorlogse decennia een naar kwaliteit en omvang eveneens hoogstaande selectie wist bijeen te brengen. Minder bekend is dat hij daarnaast door bruiklenen en aankopen werk in huis haalde van expressieve realisten als Henk Chabot, Jan van Herwijnen, Jan Sluijters, Charley Toorop en Jan Wiegers. In de jaren zeventig werd de realisten-collectie door Mekkinks opvolger Pierre Janssen min of meer als een afgerond geheel beschouwd en kwam het accent op Nieuwe Figuratie en massacultuur te liggen.

Omstreeks 1980 ontstond mede onder invloed van grote buitenlandse presentaties nieuwe aandacht voor de realistische stromingen uit de eerste helft van de vorige eeuw. Deze herontdekking viel samen met het opnieuw op de markt komen van belangrijke werken. Er was toen juist een nieuwe generatie verzamelaars opgestaan waardoor de prijzen sterk stegen. Desondanks wist het MMKA, veelal gefinancierd door derden, het topsegment van de collectie in die tijd met nog verscheidene sleutelwerken te versterken. Daaronder waren ook werken uit de beginfase van Hynckes, Ket, Schuhmacher en Willink, waaruit blijkt dat zij soms langs heel verschillende wegen tot hun rijpe realistische stijl waren gekomen.

Het laatste decennium is de voorraad min of meer uitgeput geraakt en heeft dat topsegment nog maar incidenteel aanvulling gekregen en dan vooral door schenkingen en legaten. Wel kwam er meer aandacht voor tijdgenoten en geestverwanten, zoals voor de arcadische landschappen van Kasper Niehaus en Gerard Röling en de vaak sterk gestileerde, constructivistisch geïnspireerde figuurstukken van Johan van Hell, waarmee het beeld rijker en veelzijdiger werd. Daarnaast werd er opnieuw ingezet op het expressieve realisme van kunstenaars als Chabot en Toorop en op het werk van Parijse Nederlanders als Gerard Hordijk en de beeldhouwer Han Wezelaar, dat recentelijk een nieuwe plaats in het bekende collectiebeeld heeft verworven.