CODART, Dutch and Flemish art in museums worldwide

Hollands landschap

Dutch landscape Exhibition: 25 September - 28 November 1999

Choice from the museum collection by the Dutch artist Ger van Elk.

From the NRC Handelsblad, 3 September 1999, taken from the NRC website on 8 February 2009

Al dertig jaar maakt Ger van Elk conceptuele kunst. Toen hij begon was schoonheid een concessie. Nu mag zijn kunst ook mooi zijn.

door Hans den Hartog Jager

In de huiskamer van Ger van Elk staat een glazen stolp met een dik, roodfluwelen kussen eronder. In een film zou op dat kussen een kostbaar juweel liggen, of een diamant vernoemd naar een maharadja. Nu loopt Van Elk eropaf, wringt de bak omhoog en kijkt vertederd naar het witte blokje dat op het kussen ligt. Op het eerste gezicht is La Pièce/Het topstuk (1971) niet meer dan een witgeverfd blokje hout. Maar er is meer: Van Elk verfde het midden op zee, op een plek waar, volgens berekeningen van de door hem geconsulteerde maritieme dienst, zo min mogelijk stof in de lucht zou zitten. Dit om het blokje een zo perfect mogelijk, stofvrij, gladgeschilderd oppervlak te verschaffen. “Het was bedoeld als een kleren van de keizer-achtig project,” zegt Van Elk. “Ik wilde commentaar geven op het menselijke streven naar esthetiek en perfectie. Daarom moest het blokje wit zijn, want wit is het symbool van de maagdelijkheid, en daarom ging ik er dat hele stuk de zee mee op. Pas later hoorde ik dat de Chinezen duizenden jaren geleden al de meubels van het keizerlijk hof de zee mee op namen om ze daar volmaakt smetteloos te lakken.”

Hij zet de stolp er weer op, en plotseling is het nauwelijks nog voor te stellen dat daar een blokje hout ligt en geen diamant. “Iedereen vond het een raar project, in die tijd,” vervolgt Van Elk. ” ik heb het later nog eens voor een ton aan het Stedelijk aangeboden. Maar dat wilden ze er niet voor betalen. Toen heb ik het maar gehouden.” Grinnikend wijst hij naar het blokje. “Misschien hadden ze ook wel gelijk, ik heb het geloof ik wat slordig geschilderd.” En inderdaad, op een van de hoeken van het perfecte blokje tekent zich een druiper af in de verf.

La pièce werd gemaakt voor Sonsbeek buiten de perken, een nu befaamde tentoonstelling die in 1971 door Wim Beeren werd samengesteld. Het was een van de eerste gelegenheden waarop Nederland kennismaakte met conceptuele kunst in het algemeen en land art in het bijzonder. Robert Smithson maakte zijn Broken Circle in een zandafgraving bij Emmen, Wim T. Schippers zette een schijnbaar verongelukte auto tussen de bomen en Carl Andre legde in het gras van Park Sonsbeek een cirkel van elektriciteitsbuizen, een zo bescheiden geste dat de onderhoudsdienst het werk met de vuilnis meegaf. Stuk voor stuk zijn het bij uitstek voorbeelden van conceptuele kunst: het verhaal, de gedachte achter het werk was belangrijker dan de uiteindelijke uitvoering. Dat betekende ook dat het materiaal en het vakmanschap waarmee het was gemaakt er niet toe deden, evenmin als schoonheid, esthetiek of ontroering. Die werden als een knieval voor het publiek beschouwd.

“Het publiek kon ons niks schelen”, zegt Van Elk. “We wilden breken met de traditie van schilder- en beeldhouwkunst, met die miese alpinopettenkunst van de jaren vijftig. Ik maakte dan ook geen werk voor ‘het publiek’ maar voor mijn vrienden, voor Stanley (Brouwn) of Jan (Dibbets). We liet het aan elkaar zien: kijk nou eens Jan, wat ik aan het maken ben. En dan zei Jan, hé ja, godverdomme, dat is fantastisch. Verder hadden we geen enkele illusie dat er een publiek rondliep voor kunstenaars als wij, die een touwtje over de vloer spanden, of een foto van een stoeptegel op diezelfde stoeptegel legden. Toen ik echt begon te exposeren had ik het gevoel dat een werk pas geslaagd was als de mensen gillend uit de tentoonstelling wegliepen, of het volkomen flauwekul vonden. Mooie, esthetische tentoonstellingen interesseerden me niet. Nog steeds niet trouwens.”

Gastconservator

Dit najaar wordt Van Elks werk op maar liefst drie exposities tentoongesteld. In het Van Abbemuseum in Eindhoven krijgt hij twee tentoonstellingen achter elkaar, een met fotowerken en een met de filmpjes die hij in de jaren zestig en zeventig maakte. Tegelijk is in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam een tentoonstelling te zien die Van Elk heeft samengesteld uit de verzameling landschapsschilderkunst van het museum. Het Boijmans kondigt de kunstenaar aan als ‘gastconservator’, maar dat ziet Van Elk zelf anders. “Ik heb in de kelders van het Boijmans een stuk of twintig zeventiende-eeuwse schilderijen uitgezocht die allemaal een rechte horizon hebben, werken van Van Goyen, Van de Velde, Avercamp, Hobbema. Die hang ik naast elkaar, zo dat alle horizonnen op één lijn komen te liggen. Daardoor krijg je een lange horizonlijn van 12,5 meter, bijna een panorama. Op de wand daartegenover doe ik hetzelfde, maar nu met negentiende-eeuwse doeken van schilders als Mauve, Weissenbruch en Jongkind. Zij waren romantici, maar je kunt zien dat ze heel goed naar hun zeventiende-eeuwse collega’s keken. Die doeken hang ik ook op een rechte horizonlijn, maar dan andersom, met de lucht naar beneden en de aarde naar boven. Dat geeft allereerst de indruk van een diagonale spiegeling, maar er gebeurt nog iets anders. Als toeschouwer ben je zo gewend dat de lucht boven zit, dat je het geheel in je hoofd gaat omkeren. Of je het wilt of niet, de wolken wordt water en de bovenkant wordt lucht: boompjes worden wolken, het zeilscheepje wordt een wolk, het weiland wordt een onweersveeg in de lucht. Daarmee is het nauwelijks nog een tentoonstelling te noemen. Ik beschouw het echt als een eigen werk, een eigen statement – ik gebruik die werken vooral om er een eigen werk van te maken.”

De vrijheid om elk gewenst materiaal te gebruiken is een logische consequentie van het conceptuele gedachtengoed dat Van Elk al dertig jaar aanhangt. In tegenstelling tot collega’s als Stanley Brouwn en Jan Dibbets, die meestal dezelfde herkenbare motieven gebruiken, heeft Van Elk zich een grote mate van stijlloosheid toegeëigend, die in de praktijk betekent dat hij nooit op het consequent gebruik van een materiaal of stijl is te betrappen. Zo maakte hij een groot aantal filmpjes, bijvoorbeeld van een cactus die wordt ingezeept en geschoren. Ook maakte hij platte beelden waarin zijn zelfportret zit verwerkt, foto’s met commentaar op de kunstgeschiedenis en zogenaamde sandwiches: honderden kilo’s zware beelden waar allerlei foto’s en objecten tussen planken werden geklemd. De laatste jaren legde hij zich vooral toe op zijn ‘Kinselmeer’-serie: beschilderde en versneden landschapsfoto’s, die, net als zijn Boijmans-installatie, de toeschouwer confronteren met zijn eigen manier van naar het landschap en de horizon kijken.

Door die stijlloosheid heeft Van Elk het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. Voor buitenstaanders was zijn werk moeilijk herkenbaar als een echte Van Elk, en ook de lichte ironie (zelf noemt Van Elk het liever relativering) die in veel van zijn werken opduikt werd niet altijd gewaardeerd. Daar staat tegenover dat het wel een uiterste consequentie is van het conceptuele gedachtengoed – als de gedachte belangrijker is dan de uitvoering doet een consequente stijl van uitvoering er in principe niet toe.