CODART, Dutch and Flemish art in museums worldwide

Margareta de Heer, dé Friese kunstenares van de 17de eeuw

the Frisian woman artist of the 17th century Exhibition: 9 March - 2 June 2002

Paintings of animals, birds, insects, flowers and plants. The Fries Museum owns most of the surviving works. The exhibition is hung in the historical interiors of the Eysingahuis.

From NRC Handelsblad (Dutch newspaper)

Margareta de Heer was ooit een Friese ‘celebrity’, een van die zeldzame, 17de-eeuwse vrouwen die méér durfden te presteren dan huisvlijt. Dames van adel en van de gegoede burgerij moesten vooral borduren en voor decorum spelen, hoewel in die tijd de opkomst van een burgerlijke cultuur wel wat emancipatie tot gevolg had. Tot voor kort hing een klein aantal van De Heers schilderingen verstrooid door het Fries Museum. Nu hangen er ruim dertig, ook verstrooid, maar dan tussen de pronkkasten van het 18de-eeuwse Eysingahuis, onderdeel van het Fries Museum, waar de gelijknamige jonker in zijn gele en groene salon af en toe open huis hield.

De Heers afbeeldingen van de Friese flora en fauna passen wonderwel op het strenge streepjesbehang en in de zich wegcijferende vitrines. Zij portretteerde met encyclopedische precisie op kleine formaten in gouache-, aquarel- en olieverf zo’n twintig jaar lang vlinders, torren, mestkevers, hoenders, pauwen en hanen. Kortom, de weinig spectaculaire dieren des velds, die bij een geduldig en uitvergroot kijken tòch nog spectaculair kunnen worden. Vermoedelijk waren de organische rariteiten die via de VOC-schepen op de Dam in Amsterdam terechtkwamen – zoals de uit visachtige fragmenten aaneengeregen zeemonstertjes – nog niet in het noorden doorgedrongen. Maakte niet uit – tussen het Friese gras hielden zich genoeg beestjes op om je over te verbazen.

Leeuwarden ontwikkelde zich tijdens het leven van De Heer (circa 1600-circa 1665) dankzij veel bouwlust tot een hoofd- en hofstad, waar steeds meer muziek en dicht- en schilderkunst werd beoefend. Menig familielid van de ‘koningin der Kunst’ zoals Margareta, dochter van een glasschilder wel werd genoemd, deed wel iets artistieks, zoals blijkt uit het consciëntieuze speurwerk in een begeleidend boek. Dat broer Gerrit een begenadigd tekenaar was, bewijzen in het Eysingahuis de vervaagde, maar fijntjes neergezette sepia-portretten van een ouder, anoniem echtpaar dat met scheidsrechterlijke strengheid poseerde. En Gerrits zoon Willem moet zo grondig bij zijn tante in de leer zijn geweest dat hij haar technisch en thematisch – gouaches op perkament met dezelfde libellen, vlinders en rozen – met gemak evenaarde.

De tentoonstelling van ‘dè Friese schilderes’, is een primeur, trompettert het Fries Museum. Dat mag zo zijn, maar wees wel gewaarschuwd, want De Heers werk heeft niet de Frans Hals-achtige allure van de randstedelijke Judith Leyster (1609-1660), niet de argeloze schoonheid van een laat-17de-eeuwse Zeeuwse stilleven-meester als Adriaen Coorte, die je bij een bakje aardbeien nog steeds vochtige ogen kan bezorgen, en ook niet de botanische veelzijdigheid van Maria Sibylla Merian (1647-1717), die in Suriname zulke wulpse planten op haar pad vond dat de Friese dichters woorden te kort zouden zijn gekomen om haar – zoals ze bij De Heer hadden gedaan – de hemel in te prijzen.

Frieslands trots herhaalde zichzelf vaak, ze bouwde haar matig geschilderde olieverf-erfjes steevast op met een gemoedelijk tafereeltje op de voorgrond dat losgezongen lijkt van een doezelige verte met pittoreske boerderijtjes. Dat ene mythologische schilderijtje van De Heer met de ‘gewaagde’ voorstelling van een sater, die het kleed van een slapende en naakte Diana optilt, doet niet verlangen naar méér in dit genre. En de razendknap geportretteerde papegaaientulpen – met geuzennamen als Goliath – bewijzen wel dat ook Friezen door de knieën gingen voor de tulpomanie, maar ze mogen niet met zekerheid aan Margareta worden toegeschreven. Er waren meer dames en heren die destijds ongesigneerd botanische studies illustreerden.

Wat blijft er dan ook over van deze ‘Friese primeur’? Een bescheiden, curieuze tentoonstelling over een vergeten kunstenares die de harige honingbij, het koolwitje en de tienuursvlinder zo natuurgetrouw wilde afbeelden dat ze van het perkament konden opvliegen. Het bleef alleen vaak zo stijfjes, alsof ze in verf borduurde. En tòch is er op een van De Heers stillevens wel iets bizars waar te nemen: een tor die met een geniepig groot oog schielijk om zich heen kijkt. Gek genoeg lijkt hij sprekend op de tor die James Ensor ooit portretteerde. Ensor en De Heer? Nee, dat gaat niet samen, maar grappig is het wel. Stijfjes of niet, het blijft een goede zaak dat Margareta de Heer met een overzicht en een boek net niet van de rafelrand van de kunstgeschiedenis is afgevallen, al was het maar om de wilskracht waarmee ze het zo veel verder schopte dan huisvlijtig decorum.

Door Marianne Vermeijden (NRC Handelsblad).

Catalogue

Veerle Mans, Philippus Breuker and Gerard Peter Karstkarel, Margareta de Heer (circa 1600-circa 1665): dé Friese kunstenares van de zeventiende eeuw, Leeuwarden/Ljouwert (Friese Pers Boekerij and Fries Museum) 2002. ISBN 90-330-1245-6 (hardbound) 135 pages.

Sponsor

Friesland Bank N.V. te Leeuwarden.