CODART, Dutch and Flemish art in museums worldwide

“Moving rooms”: seeking the origins of the period room: a global and a Dutch issue

Lecture: 29 October 2009

From the website of the Stichting het Nederlandse interieur

The Stichting het Nederlandse interieur (Dutch interior foundation) organizes its second Theo Lunsingh Scheurleer-lecture”. Historian of architecture John Harris wil speak on what happens whith historic interiors when they are dismantled or renovated.

Location: Amstelkerk, Amstelveld 10, Amsterdam
Time: Thursday 29 October 2009, 20:00 uur
Entrance fee: 20 Euro per person, SHNI donators en students pay 15 euro
Seating is limited
The lecture is in English


Al zolang het interieur in de belangstelling staat, worden interieuronderdelen met enige regelmaat vervangen door modernere. Een niet onbelangrijk neveneffect van deze voortdurende vernieuwingsdrang is dat er een levendige handel is ontstaan in al dan niet waardevolle ‘afdankertjes’; lambriseringen, schoorsteenmantels, vloeren, deuren en kozijnen, sanitair of zelfs complete stijlkamers verhuizen uit hun oorspronkelijke architectonische context. Soms vinden ze in samenhang een nieuwe omgeving waarin ze tot hun recht komen, maar niet zelden worden interieurs in onderdelen verhandeld om in een totaal andere context of cultuur al dan niet te gedijen: stijlkamers op drift.

Liggen destructie en redding dicht bij elkaar? John Harris vraagt het zich al sinds de jaren ’50 af. In die tijd werden er in Engeland elke week gemiddeld drie historische landhuizen gesloopt. Waar laat je 1500 trappen, 10.000 schoorsteenmantels of 2.000 complete interieurs? De handel in ‘geredde’ interieurs is al vele jaren levendig. Het viel Harris op dat in de jaren tussen de eerste en tweede wereldoorlog in Europa veel kastelen en landhuizen verdwenen, terwijl het tegelijkertijd in Amerikaanse musea (en bij veel particulieren) juist modieus was om Europese stijlkamers in hun volle glorie te installeren. Beroemd is natuurlijk William Randolph Hearst, die complete kastelen verscheepte, maar er zijn ook kunsthandelaren bekend die op verzoek “complete” stijlkamers voor musea “creëerden”. Ook voor Nederland is dit onderwerp geen onbekend verschijnsel, niet in het minst omdat ons land een belangrijke bron voor stijlkamers en interieuronderdelen was. Eind 19de- en vroeg 20ste-eeuwse veilingcatalogi staan er vol van, onder meer van het internationaal toonaangevende veilinghuis Frederik Muller te Amsterdam.

Niet alleen het historische interieur heeft Harris’ aandacht; zo vraagt hij zich af wat er overblijft als we straks de moderne gebouwen van iconen als Norman Foster of Richard Rogers gaan slopen. Van Rogers’ beroemde Lloyds Building in Londen waarschijnlijk alleen de bestuurskamer die oorspronkelijk in 1763 door Robert Adam voor het buitenhuis Bowood House in Wiltshire was ontworpen en nu een markant contrast vormt in de barokke high-tech architectuur.

In de ruim 60 jaar dat het onderwerp in Harris’ belangstelling staat heeft hij de handel in ‘tweedehands’ interieurs en interieur onderdelen zien veranderen. Betere regelgeving en waardestelling zorgen er voor dat er minder waardevols wordt gesloopt, en de ontwikkeling van de bouwtechniek maakt dat áls er gesloopt wordt er ook minder waardevols over blijft. Of vinden we bij de antieke bouwmaterialenhandel van de toekomst juist liften, wandcontactdozen, CV-ketels en roltrappen?