Hildo Krop, design, Harvesting, ca. 1925
Fabrication ESKAF, Steenwijk
Otterlo, Nederlands Tegelmuseum
The first survey exhibition in the 21st century of Dutch 20th-century tiles. The focus is on tiles with a certain autonomous decorative value. In celebration of the 40th anniversary of the Friends of the Nederlands Tegelmuseum (Dutch Tile Museum)
From the museum website
Jubileumexpositie ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan
van de Vrienden Nederlands Tegelmuseum
Voor het eerst na het afsluiten van de 20e eeuw wordt er in Nederland een grote overzichtsexpositie gemaakt over de vele uitingen van keramische tegels in die eeuw. Een eeuw die in de diverse nogal onderscheidende decennia telkens weer zeer bijzondere, creatieve ontwerpen en uitvoeringen heeft opgeleverd. Centraal staat de tegel als min of meer zelfstandig decoratief of gedecoreerd object. De meeste thema’s zijn aan perioden te koppelen.
In de periode 1900-1915 zijn streekdrachten en landschappen erg populair, al dan niet naar bestaande schilderijen. En een enkel portret, ook naar een schilderij van Rembrandt. Daarnaast de losse tegel met een mooi gestileerde bloem, zoals ‘Holland’ Utrecht die bijvoorbeeld maakte. Er zijn ook al wel enkele herinneringstegels, maar dat is in die periode nog heel bescheiden.
De jaren ’20 en 30 zijn de periode waarin de losse tegel als puur herinneringobject doorbreekt, en die betekenis is sindsdien ook niet meer verdwenen. Die herinnering valt in verschillende thema’s uiteen. Nationale eigentijdse gebeurtenissen zoals die rond het koningshuis, de tocht van de Uiver en na 1945 over de bezettingsjaren. Verder historische herdenkingen en ook persoonlijke, zoals de geboorte- of jubileumtegels.
Herinnering is niet alleen aan gebeurtenissen, maar ook aan plaatsen gebonden: het thema ‘landschap en stadsgezicht’ met kerktorens en stadspoorten waren toch evengoed persoonlijke aandenkens aan een geboorteplaats of een vakantie, of als een uiting van lokale trots.
In diezelfde periode is ook de eerste doorbraak van de spreukentegel te dateren. Waarschijnlijk is dit thema, net als ‘herinnering’ ontstaan, afgeleid van de monumentale voorbeelden die in de periode rond 1900 opkwamen. Denk aan de Beurs van Berlage, waar op de torens keramische wijzerplaten zijn met spreuken als ‘Beidt uw Tijd’. Je zou je kunnen voorstellen dat deze vroege, monumentale toepassingen in de loop der tijd zijn ‘gedemocratiseerd’ en op losse tegels binnen het bereik van iedereen zijn gekomen.
Ook in deze tijd komt de losse siertegel met een religieuze voorstelling op. Het is wellicht een meer katholieke traditie, die we vooral terugvinden in Limburg (Tegelen, Maastricht) maar ook bij Westraven, Utrecht, met soms icoon-achtige tegels.
De culturele veranderingen in de wederopbouwperiode van de jaren ’50 en ’60 zien we volop in de thematiek van de tegels terug. De oude thema’s blijven allemaal bestaan, maar er is een nieuwe vraag ontstaan naar siertegels die niet direct, of minder direct gekoppeld zijn aan de herinnering. Minder direct, maar de tegel zegt wel degelijk iets over degene die hem koopt of als cadeau krijgt. Bijvoorbeeld de dierenriemtegel: de meeste mensen hadden geen hele serie, maar alleen die tegel van hun eigen sterrenbeeld. De beroeptegels uit de jaren ’60 hoorden bij het beroep dat de eigenaar uitoefende. En de onderwerpen op tegels weerspiegelen een nieuw gevoel van vrijheid of een andere manier om van het leven te genieten; recreatie wordt belangrijker; zon, strand, muziek en vakantie. Zie als voorbeeld de ‘chanoir’ -tegels van Koos van der Sluys, evenals zijn ‘moderne serie’ met onderwerpen van vrouwen, meerminnen, parasols en muziekinstrumenten.
Het thema dieren en planten is van alle tijden en kan als zodanig niet aan één periode van de 20e eeuw worden gekoppeld. Hetzelfde geldt voor ‘educatieve’ tegels: niet alleen tableaus in scholen, maar ook losse tegels met bloemen en vogels (met naam erbij geschreven), of kapstoktegels voor kleuterscholen etc.
Het lijkt of in de periode vanaf de jaren ’70 geen echte thematische vernieuwingen meer te vinden zijn. De seriematige productie verandert in die tijd, de grotere bedrijven gaan steeds meer over op het zeefdrukken / transfer decoreren van geïmporteerde zogenaamde biscuit-tegels. Het industriële vervaardigen van tegels verdwijnt vanaf 1970 grotendeels uit Nederland. Daarnaast blijven wel vele kleinschalige ambachtelijke ateliers en kunstenaars actief, soms met zelf gevormde tegels, andere werkend op gekocht biscuit. Het aanbod zegt misschien meer over de individuele vervaardiger, die zijn eigen thematiek kiest, en minder over de vraag bij het publiek (de grote vraag wordt bediend door transfers en zeefdruk). De koper van de handgemaakte tegel koopt een klein kunstwerk, waarin de waardering voor de vervaardiger belangrijker is.
In de expositie wordt veel aandacht geschonken aan de ontwerpers die door de diverse decennia heen een belangrijke stempel hebben gedrukt op de artistieke kwaliteit van de 20e-eeuwse tegel. Wij denken aan namen als die van Bellefroid, Eyck, Esscher, Nienhuis, Van Norden, Schonk, Ravelli, Groeneveldt en Van der Sluys. Hun uitvoeringen leveren wel de meest sprekende tijdgebonden tegeluitvoeringen op.
Publication
Nederlandse tegels 1900-2000
Jan Pluis
Gave the impulse to the exhibition of the same name held in 2008 in Otterlo (Nederlands Tegelmuseum)
432 pp., ca. 2000 illustrations in color
Leiden (Primavera) 2008
ISBN 978-90-5997-056-4 (hardbound)