From the museum website
In Museum Mesdag te Den Haag is uit eigen rijke collectie een expositie samengesteld onder de titel Strandleven, zee en zand in de 19de eeuw. Mesdag verzamelde samen met zijn vrouw, de schilderes Sientje Mesdag van Houten, meer dan 350 schilderijen van Franse en Nederlandse schilders uit de negentiende eeuw. Vanzelfsprekend waren er onder de thema’s die de bekende zeeschilder Mesdag verzamelde ook zee- en strandgezichten. Naast prachtige zonnige strandgezichten van Mauve en Breitner, die de badcultuur en de militaire oefeningen aan het strand verbeelden, zijn ook vissers en hun vrouwen van onder meer Jacob Maris te zien. Behalve de meesters van de Haagse School worden ook enkele Franse schilders uit de School van Barbizon onder wie Charles Daubigny, Jules Dupré, Auguste Boulard en Emile Breton getoond. Vanzelfsprekend zijn er ook schilderijen met zee en zand van Hendrik Willem Mesdag te zien, waaronder het cruciale werk De golven van de Noordzee uit 1870, waarmee het voor Mesdag allemaal is begonnen.
Giftige lucht wordt frisse bries
Voordat strand en zee hun grote aantrekkingskracht kregen, weerhielden angst en afkeer de mensen er eeuwenlang van er voor hun plezier naartoe te gaan. De oneindige zee was woonplaats van talloze monsters die vissers en zeelui bedreigden. Kust en strand werden zeker tot het einde van de Middeleeuwen beschouwd als plaatsen waar de zee haar afval uitbraakte. De mens moest er als het enigszins kon maar niet komen. Dode vissen, zeewier en resten van vergane schepen veroorzaakten een giftige lucht, die beslist niet ingeademd mocht worden.
De afkeer van de zee veranderde in de loop van de zestiende eeuw in nieuwsgierigheid. Zeker in Nederland, waar de mensen aan de kust afhankelijk waren van de visserij en waar met steeds grotere schepen de zee verder verkend werd. Eveneens ontstond een groeiende wetenschappelijke interesse in de flora en fauna, ook in die van strand en zee. Gods frisse bries aan zee maakte zeilen mogelijk en bracht verkoeling op het verhitte land. Het was dus veilig geworden om het strand te betreden. De met vis beladen schuiten en de vissers en hun vrouwen, die de vis verdeelden voor de verkoop, kregen gezelschap van de elegante gegoede burgerij die een uitstapje maakte naar het strand. In navolging van hen, trokken ook de schilders naar het veilig verklaarde strand en de zee.
Van vissersdorp tot wandelgebied
De vissersplaats Scheveningen, gunstig gelegen bij Den Haag, werd voor de burgerij één van de populairste dorpen om naartoe te gaan. Voor sommigen werden de uitstapjes naar Scheveningen zelfs zo frequent, dat bij hen de gedachte opkwam er een buitenhuis te bouwen. Ook kwam er een herberg genaamd ‘t Heerenlogement. De reden dat er een herberg begonnen kon worden, was de pas aangelegde Scheveningseweg. Deze verharde weg stelde de burgers in staat om wandelend over de twee kleine paden, of rijdend per koets over de brede klinkerweg het strand te bereiken. De weg was in 1664 aangelegd naar het idee van de bekende dichter en diplomaat Constantijn Huijgens. De gegoede burgerij uit Den Haag, Delft en zelfs Rotterdam ging graag uitwaaien op het strand, zeker nu ze het strand zo eenvoudig kon bereiken. Bij al dit ‘vermaeck’ op het strand was er echter geen sprake van dat men in zee zou gaan baden. Het fenomeen badplaats ontstaat pas veel later, aan het einde van de achttiende eeuw.
Pittoresk strandgezicht en vissersleed
Onder de wandelende burgers in de zeventiende eeuw waren schilders, die het strandgebeuren vastlegden. Zowel de gegoede burgers als de vissers met hun bezigheden, zijn afgebeeld door schilders als Jan van Goyen (1596-1656), Salomon van Ruysdael (1600-1670), Aelbert Cuyp (1620-1691), Adriaen van de Velde (1636-1672), Simon Jacobszoon de Vlieger (1601-1653) en Jan van de Capelle (1626-1679). In de achttiende eeuw was er in de schilderkunst weinig belangstelling meer voor het strandgezicht. Schilders legden zich toe op pastorale landschappen, waarin boeren en herderinnetjes figureerden. Pas in de negentiende eeuw kozen de schilders weer voor het strandgezicht. De landschapskunst in Nederland baseerde zich in de eerste helft van de negentiende eeuw zoals gezegd voornamelijk op voorbeelden van de meesters van de Gouden Eeuw. Een voorbeeld is Andreas Schelfhout (1787-1870). Net als zijn illustere voorgangers schilderde Schelfhout strandgezichten waar vissers bezig zijn met hun dagelijkse werkzaamheden. Af en toe beeldde hij hierbij ook de rijke burgers af, die langs de zee kuierden.
De Haagse School
Op de strandgezichten van Schelfhout, Leickert en Meijer zijn de vissers onderdeel van het landschap, maar zijn ze zelden of nooit het hoofdthema. Ze kunnen daarom niet beschouwd worden als voorbeelden van het zogenaamde vissersgenre. In het vissersgenre van de negentiende eeuw, zoals bijvoorbeeld te zien is bij Jozef Israëls (1824-1911), zijn de vissers dominant in de compositie aanwezig. De vissers en hun activiteiten vormen het eigenlijke onderwerp van Israëls’ schilderijen, niet het landschap. Jozef Israëls was de ware meester van het vissersgenre in Nederland. Volgens zijn eigen prachtige verhaal werd hij in 1855 tijdens een kort verblijf in Zandvoort, waar hij herstelde van een reumatische aandoening, getroffen door niet alleen de schoonheid van het strand en de zee, maar ook door het eenvoudige leven van de arme, maar nobele vissers. Hoewel hij ongetwijfeld mededogen had met de vissers en hun harde strijd om het bestaan, lijkt zijn keuze eerder door andere, meer commerciële motieven te zijn ingegeven. Hij had bijzonder veel succes met zijn schilderijen van vissers en strandgezichten en kreeg veel navolgers onder wie Bernard Blommers en David Artz.
Het negeren van de badgast
De Scheveningers waren niet altijd gelukkig met de modernisering van hun dorp. Deels ging het mondaine badleven echter ook gewoon aan hen voorbij. De vissers bleven hun werkzaamheden verrichten en losten de lading van hun platte bomschuiten op het strand. Hieraan kwam een einde door de verschrikkelijke storm van 1894, die een groot deel van de vissersvloot op het strand vernielde. Men besloot hierop tot de aanleg van een haven, die in 1904 in gebruik genoemen werd.
Aan veel schilders, onder wie Jozef Israëls, Artz, Blommers en Mesdag, ging de opkomst van de badcultuur voorbij. Zij bleven enkel oog houden voor de pittoreske vissersbevolking en hun werkzaamheden. In hun schilderijen is werkelijk geen spoor te vinden van het mondaine badleven. Niet alle schilders aan het einde van de negentiende eeuw toonden zo’n rigoureuze houding ten opzichte van de badgasten. Anton Mauve (1838-1888) had in de paar strandscènes die hij schilderde zowel oog voor het vissersleven als voor de badcultuur. Zo schilderde hij onder meer de ezelverhuur. Kinderen konden ezeltje rijden langs het strand onder begeleiding van een jongen die de ezels vasthield. Het was een populair tijdverdrijf. Een bijzondere combinatie van de vissersbevolking en de mondaine badgasten schilderde Mauve rond 1877. Twee elegante dames zitten aan een primitief terrastafeltje bij Hotel Zeerust op het duin. Ze worden bediend door een visser die voor ober speelt, met een witte doek over zijn arm. Er is geen houten terrasvloer, maar slechts zand. Een hekje vormt de afscheiding tussen de dames en de Scheveningse vissersvrouwen met hun omslagdoeken en witte kapjes. Allen kijken uit naar zee, vermoedelijk naar de aankomende vissersvloot. Het standverschil wordt in één oogopslag duidelijk: de dame in de witte japon gebruikt een dure verrekijker om de vloot te kunnen zien. De mondaine badgast werd echter vooral door de zoon van Jozef Israëls, Isaac verbeeld.
Catalogus
Eind mei verschijnt het boekje Strandleven bij uitgeverij Terra Lannoo. Strandleven is het eerste deel van een reeks waarin vele aspecten van de Nederlandse 19e-eeuwse kunst en cultuur aan een breed publiek worden gepresenteerd. Auteur Maartje de Haan, full-color, 48 pagina’s, gebonden, EUR 14,95.
ISBN 90-5897-183-x