An exhibition in honor of the retirement of Peter Schatborn as head of the Rijksmuseum print room.
Press release
Italië, met zijn rijke erfenis aan beeldende kunst en architectuur, is altijd al een geliefde bestemming geweest. Ook voor de Nederlandse kunstenaars vormde dit land een bron van inspiratie en was het een einddoel voor een lang verblijf. Met name voor de kunstenaars in de 17de eeuw was Italië zo belangrijk dat zij de geschiedenis in gingen als ‘De Italianisanten’. Eerder werden er tentoonstellingen georganiseerd over de schilderijen van deze groep kunstenaars, maar nog nooit was er een overzicht te zien van de tekeningen. Het Rijksmuseum Amsterdam heeft deze zomer de primeur: vanaf 30 juni is daar de tentoonstelling Tekenen van Warmte te zien. Ruim 100 bijzondere tekeningen van 17de-eeuwse kunstenaars als Both, Asselijn, Poelenburch en Swanevelt bieden een prachtig overzicht. Bijzondere bruiklenen uit Nederlandse en buitenlandse verzamelingen vormen het hart van deze tentoonstelling die tevens het afscheid van Peter Schatborn van het Rijksmuseum markeert.
Als conservator en later hoofd van het prentenkabinet deed Schatborn baanbrekend onderzoek op diverse terreinen. Zijn grote expertise ligt op het gebied van de tekenkunst van Rembrandt. Onder zijn leiding organiseerde het prentenkabinet tientallen tentoonstellingen. Met ‘Tekenen van Warmte’ ging voor Schatborn een oude wens in vervulling om het best mogelijke overzicht van de tekeningen van ‘De Italianisanten’ samen te stellen.
Al in de 16de eeuw bezochten kunstenaars uit het noorden Italië: Gossaert, Scorel en met name Van Heemskerck trokken naar het zuiden en legden Rome vast in schetsboeken, indrukken die we later op hun panelen en doeken terug zullen vinden. Het toepassen van in Italië gemaakte tekeningen in nieuwe composities zal in de daaropvolgende eeuwen de gangbare manier van werken blijven.
In de decennia voor en na 1600 was het Paul Bril uit Antwerpen die in Rome de toon aangaf. Alle kunstenaars uit het noorden die daar toen kwamen, traden in zijn voetsporen. Zij tekenden aanvankelijk vooral de Romeinse oudheden en monumenten. In de jaren twintig zouden Cornelis Poelenburch en Bartholomeus Breenbergh met Bril als voorbeeld een nieuwe tekenstijl ontwikkelen, die ontstond door het tekenen in de zonovergoten natuur van Italië. Op de tentoonstelling zijn hun mooiste werken uit vele internationale collecties tentoongesteld, zoals een blad uit het schetsboek van Poelenburch (Uffizi, Florence) en een indrukwekkend Gezicht op de Torre di Chia van Breenbergh (Ecole des Beaux-Arts, Parijs). Hun contrastrijke en vrije penseeltechniek was een nieuw fenomeen en vormde het voorbeeld voor andere kunstenaars, zoals Herman van Swanevelt.
Tekenaars als Jan Asselijn en Jan Both ontwikkelden in de jaren veertig een fijnere tekenstijl: licht en atmosfeer bleven ook in hun werk belangrijke kenmerken. Ook van deze bekende kunstenaars zijn hun mooiste tekeningen aanwezig zoals hét landschap van Both (British Museum, Londen) en de majestueuze Romeinse ruëne van Asselijn (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel) De minder bekende Thomas Wyck is een van de kunstenaars die zich voornamelijk op de uitbeelding van gewone architectuur toelegden en Italiaanse binnenplaatsen en interieurs vaak van verschillende kanten tekenden. Uit de jaren vijftig en zestig zijn er van de veelzijdige Karel Dujardin de warme Italiaanse landschappen en van Adam Pynacker bosgezichten met een koelere, heldere atmosfeer. Naast de grotere meesters worden een aantal minder bekende kunstenaars, zoals Jacob van der Does en Pieter Moninckx, voor het eerst met hun belangrijkste tekeningen gepresenteerd. Pieter Mulier is zo’n kunstenaar die in Italië is gebleven en een avontuurlijk leven heeft geleid (hij bracht daar jaren in de gevangenis door!). Een hoogtepunt in zijn oeuvre is de monumentale weergave van de Ruënes van de Palatijn te Rome (Fondation Custodia, Verzameling Frits Lugt, Parijs).
Ook enkele kunstenaars die niet Italië bezochten, maar zich in Nederland door hun bereisde collega’s lieten inspireren, komen aan de orde. De belangrijkste is wel Nicolaes Berchem, van wie de grootste tekening uit zijn oeuvre te zien is: Gezicht in het Colosseum. Hij is rijk vertegenwoordigd met een reeks tekeningen in verschillende technieken, zoals zwart krijt en geschakeerd met het penseel uitgevoerde bladen met herders en vee, waarbij ook een scène bij maanlicht.
Het reizen naar het zuiden was niet zonder gevaar. Op de Noordzee en op de Middellandse Zee maakten kapers de kunst onveilig. Maar ook het reizen over land was onzeker: paarden, een schuit en redelijk onderdak waren niet altijd te vinden. De reis werd in groepsverband gemaakt, onder meer vanwege veiligheidsredenen. Onderweg werd de reiziger geconfronteerd met formaliteiten: een paspoort was een noodzakelijk document, evenals een certificaat van gezondheid. Verder waren er strenge grens- en poortcontroles. Het zoeken van onderdak was voor degenen die met een bode reisden geen probleem, anderen moesten zelf een herberg zoeken. Eenmaal in Rome waren kunstenaars, net als andere vreemdelingen die zich op de arbeidsmarkt begaven, verplicht zich in te schrijven in bestaande beroepsorganisaties. Voor de schilders waren dat de Accademia Romana di Belle Arti en de Congregazione di San Luca, voor de beeldhouwers de Università dei Marmori en de Compagnia dei Santi Quattro Coronati. De kunstenaars konden verschillende routes naar Italië nemen. Een liep door Duitsland langs de Rijn naar Bazel en dan via de Alpen naar Milaan, een andere door Oostenrijk via Innsbruck naar Noord-Italië en Venetië. Vrijwel alle kunstenaars die in de tentoonstelling voorkomen kozen de derde route door Frankrijk. Van een aantal kunstenaars weten we dat ze daar zijn geweest en er hebben gewerkt, zoals Jan Asselijn en Herman van Swanevelt die er in 1655 ook is gestorven. De reis naar het zuiden ging langs de Loire en vervolgens verder naar Lyon. Vanaf Zuid-Frankrijk kon de reis verder gaan door de bergen, langs de kust of per schip van Marseille naar Genua, Livorno en Civitavecchia. Vaak werd Venetië op de terugreis bezocht, bijvoorbeeld door Pieter Lastman en Gerard ter Borch, die er Italiaanse schilderijen kopieerden.
Van enkele kunstenaars, zoals Cornelis Poelenburch en Jan Asselijn, weten we dat ze in Florence waren, anderen zullen daar op de heen- of terugweg ook zijn geweest, evenals in Sienna. Rome was de plaats waar het tenslotte om te doen was en alle italianisanten zullen er zijn geweest, al is niet van allen het verblijf gedocumenteerd. In de omgeving van Rome was natuurlijk Tivoli favoriet, maar ook Bracciano, Torre di Chia en Civitavechia werden bezocht. Verder zuidwaarts trokken niet velen.
De tentoonstellingscatalogus bevat een inleiding waarin een overzicht wordt gegeven van de tekenkunst van de Nederlandse Italianisanten uit de periode 1600-1660. In een tweede inleiding van de hand van Judith Verberne, die gebaseerd is op nieuw onderzoek, wordt het leven in de club van de Bentvogels, zoals de in Italië werkzame leden werden genoemd, uit de doeken gedaan.
Publication
Tekenen van warmte: 17de-eeuwse Nederlandse tekenaars in Italië
Peter Schatborn, with contributions by Ger Luijten and Judith Verberne
Catalogue of an exhibition held in 2001 in Amsterdam (Rijksmuseum)
223 pp., 30 cm.
Amsterdam (Rijksmuseum) and Zwolle (Waanders) 2001
ISBN 90-400-9534-5 (hardbound)
English edition: Drawn to warmth: 17th-century Dutch artists in Italy
Translated from the Dutch by Lynne Richards
ISBN 90-400-9535-3